Gedurende het grootste deel van zijn bestaan is de mens jager/verzamelaar geweest. We hebben het dan over de periode van circa 2 miljoen tot circa 10.000 jaar geleden. De jacht op groot wild en het verzamelen van plantaardig voedsel leverden alles wat nodig was om te overleven.  Jagers/verzamelaarsgroepen trokken steeds rond, vaste woonplaatsen bestonden nog niet. Vandaag de dag zijn er nog steeds volken die op deze wijze leven: de inuit in het noordpoolgebied en de San in de Kalahariwoestijn bijvoorbeeld.

Jagers/verzamelaarsgroepen waren klein: ze bestonden uit enkele tientallen tot hooguit honderd personen. Om aan de belangrijke voedingstoffen voor de bouw en werking van het lichaam te komen, zoals eiwitten en vetten, maakten de groepen jacht op wilde dieren.

Sommige groepen waren generalisten, die een groot aantal diersoorten bejaagden. Andere groepen waren gespecialiseerd en maakten gericht jacht op één soort. In de koudste fasen van de laatste ijstijd bijvoorbeeld, raakten sommige jagersgroepen zeer bedreven in de jacht op mammoeten, andere op rendieren of paarden en weer andere op de vangst van zalm. Ze ontwikkelden hiervoor speciale technieken en gereedschap. Ook in Nederland trokken zulke groepen rond.

 

Geen vaste nederzettingen, wel vaste leefgebieden

Veel dieren, zoals mammoet en rendier, trokken van het ene voedselgebied naar het andere. Om zich van voedsel te verzekeren moesten de jagers met hen meetrekken. De groepen hadden dus geen vaste verblijfplaats; als ze ergens neerstreken, richtten ze een basiskamp in dat ze vervolgens even gemakkelijk weer verlieten. Het rondtrekken gebeurde wel in een vast gebied of territorium, want men had rekening te houden met naburige groepen die ook aanspraak maakten op het jachtwild.

 

Verzamelen

Afhankelijk van het seizoen was er in het territorium ook veel plantaardig voedsel te vinden. Op de ene plek kon men in het voorjaar bessen verzamelen, terwijl in de zomer op een andere plek honing te vinden was. Vervolgens ging men in het najaar naar weer een andere plek voor noten en paddestoelen. Met dit plantaardige voedsel kon de groep de door het vlees geleverde proteïnen en vetten aanvullen met andere belangrijke voedingsstoffen, zoals suikers, koolhydraten, mineralen en vitaminen.

Zelfs in de koudste fasen van de laatste ijstijd was er plantaardig voedsel voorhanden: men at toen hetzelfde voedsel als het rendier: korstmossen.

De leden van de groep wisten precies welke voedingsmiddelen in welke tijd van het jaar op welke plek te vinden waren. Deze kennis werd van generatie op generatie overgedragen. Overigens verzamelden de mensen niet alleen planten, maar ook insecten en andere kleine dieren die ze tegenkwamen.

 

Rondtrekken

In de winter waren de jager-verzamelaars vooral in zandgronden, waar de bossen waren, te vinden. In het voorjaar trokken ze van hun basis in de zandgronden naar hun basis in de kleigronden aan het water, waar meer dieren en dus ook meer voedsel te vinden was. Vanuit dat zomerkamp maakten ze meer kleine kampen, waar ze vervolgens een paar weken bleven om dan tijdelijk terug te gaan naar het zomerkamp. Zo bleven ze kampen maken tot het najaar, wanneer ze  weer terug gingen naar de wintergronden.

Dagboek

Vandaag trekken we verder. We gaan naar het winterkamp. Eerst moeten we alle spullen verzamelen en daarna kunnen we gaan lopen. We gaan naar de bossen. Als je in een boom klimt kan je ze al zien als je goed kijkt. Ver over de drassige stukken veen, helemaal naar het noorden. Je moet als je op reis bent goed uitkijken dat je nergens in stapt of valt. Onderweg zien we geen dieren en alleen maar bomen, planten en struiken. Onderweg kwamen we andere mensen tegen. Een schreeuwde dat ik een verrader was, omdat ik mijn bessen niet met ze wou delen. Als ik nu achterom kijk kan ik nog vaag de paar bomen aan de rivierkant zien staan. Bijna al mijn bessen zijn op, terwijl er langzaamaan minder bomen en meer planten en struiken komen. Als we weer stoppen om wat te eten, blijkt dat niemand meer bessen heeft, en daarom gaan we allemaal op zoek naar bessen. Nadat ik bessen heb gevonden loop ik terug naar de boom waar we onze spullen hebben achtergelaten om eten te gaan zoeken. Bij de boom zie ik niks liggen behalve onze tenten en de afdrukken in het gras van de spullen. Iemand heeft het meegenomen. Nadat iedereen gegeten heeft trekken we weer verder. Als we bijna bij het bos zijn gaat de zon onder. Vlak voor zonsondergang worden er fakkels gemaakt en aangestoken. Iedereen krijgt een aangestoken fakkel om wat te kunnen zien. Na wat een eeuwigheid lijkt te hebben gelopen, komen we aan bij het bos. Eenmaal in het bos aangekomen lopen we door naar ons kamp. Als we daar zijn blijkt dat alles weg is. we zullen alles opnieuw moeten maken. Nadat we onze tenten hebben opgezet maken we een vuur in een kuil, gooien stenen en onze in bladeren gewikkelde laatste restjes vlees erin, gooien er aarde overheen en water er bij door een gat met een stok er in te maken en te wachten totdat het gaar is. Vanaf nu bestaat ons leven alleen nog uit jagen, spullen maken en verzamelen totdat de winter weer komt.